SPEL.

„Ik moet bij jou op m'n woorden passen, geloof ik." „Dat moet je bij elke vrouw."

Zij voelde het rappe stroomen van haar bloed bij de vervoerende lichtheid van dit woordschermutselen, dat zij anders niet kende, 't Is of ik een ander ben dan ikzelf, dacht ize bijna verbaasd, en in hetzelfde oogenfolik, terwijl zijn blik den hare ving, las ze het in zijn oogen: is zij.... zóó?.... Even kon zij haar blik niet losmaken van wat daar wonderlijk, warm en dwingend in den zijne was, toen sloeg een duizel door haar heen, wild en heerlijk, één oogenblik.

Stil zat zij weer of niets gebeurd was en keek niet op. Maar de dingen leken plots ver weggeschoven of er onnaspeurbaar iets veranderd was. Maar het veranderde was binnenin haar, ze voelde het wel, terwijl zij door het huis ging dien morgen, door de stille benedenkamers, volgestroomd van ochtendzon, langs de koele trappen en gangen, boven, waar Erna lag en vanwaar zij het blauwe morgenlicht zag blikkeren op het vijvertje. Voor het eerst vergat zij angstvallig op te letten hoe Erna's stemming was, voor 't eerst vergat zij om bij al wat zij deed alvast te denken aan wat hierna weer moest gebeuren, zij besefte al dit ongewone, toen zij, in werkeloos wegstaren, opschrok van Erna's stem, die haar ongewoon zacht vroeg of het al niet lang tijd was voor haar medicijnen ... .

Blozend om het verzuim, maar meer om wat nog geen vorm of naam had en wat Erna's vorscfaende oogen schenen na te speuren op haar onbeschut gezicht, haastte zij zich, haar oogen neer, en voelde het bonzen van haar hart. Zelfs haar handen leken anders geworden, of ze niet mee wilden; er was iets dat haar bewegingen tegenhield, onzeker maakte .... was het Erna's kijken, dat zoo zwaar en hinderend op haar lag?

„Zou je het blind wat willen sluiten, Jan.... Het is zoo schel buiten."

Zij lag neergehurkt voor de linnenkast, waarin zij de schoone stapeltjes schikte.

„Ja...." zei ze; maar toen zij haar handen leeg had en