spel.

niet nog wat probeeren te slapen? 't Is zoo druk voor ie geweest. ..."

„Daar bén ik toch al mee bezig! Laat me dan maar met rust!"

Zonder gerucht sloop zij de kamer uit, de trap op, vol van een wonderlijk licht gevoel opeens van bevrijding, van ontheven-zijn van een donkeren druk, de juichendblijde verlichting van een kind, dat na langen bangen angst voor straf, bemerkt, dat niemand heeft ontdekt wat het misdreven heeft.

En opeens, in dit heerlijk-veilig alleen-zijn, huilde ze, zoo-maar, zonder dat ze precies wist waarom, of hoe dit zoo opeens begonnen was; huilde en lachte ze dooreen en het trilde met kleine schokjes tusschen haar schouders, haar hortende adem kwam met kleine gebroken geluidjes, als snikjes, die tóch geen snikjes waren. „Och gut,' fluisterde ze dan, „hoe kom ik.toch zoo.... zoo mal?...." Zij streek eens langs haar gezicht, en nu moest ze toch weer lachen ook, opeens, ja, ze voelde den lach in haar oogen. Een lichtheid, een ópveerende lichtheid in haar voeten om nu weg te loopen ....

Zij wiesch zich en wreef haar huid met lavendelwater. Twee kleine kleurtjes had zij, onder haar oogen. Was het daardoor dat die donkerder schenen en glanzender?.... Ach ja, ze was wèl veranderd....

Toen zij de deur van haar kamer opende, stond zij opeens voor Jules. Zóó schrok zij van zijn onverwacht verschijnen, dat zij een kreetje uitte zonder het te weten. Roerloos stond zij, haar lippen even-open, en keek op in zijn donker, strak gezicht. Maar een lach brak er over, plotseling uitschijnend, zooals een licht opschijnt uit duisternis, zijn oogen waren er vol van, zijn mond, zijn strak-gelijnde wangen.

Een groote, bonzende, blinde vreugde joeg in Janne omhoog. Zij glimlachte onbewust, zij zei niets, ze zou niet hebben kunnen spreken. Een bang-blijde, heerlijke beklemming neep haar keel. En nu zijn stem — en had zij die ooit zóó gehoord? — een huivering van vreemd geluk rilde langs haar huid.