DEUGD.

slechte thee. Er bleek geen telefoon te zijn, het eenige was, dat hij naar de stad terugliep en een auto haalde.

„Over een goed uur ben ik terug," zei hij. „Denk er om dat je het verband nat houdt, dan zul je zien hoe gauw je er af bent."

Ik hield hem tegen.

„Het stortregent, je kunt niet door dit weer gaan. Laten we liever hier overnachten, we verzuimen niets."

Ja, een andere slaapkamer was er niet meer, maar hij kon hiernaast in de „mooie kamer" op de sopha slapen.

Dus bleven we, de pijn verdween al gauw. Hij zat bij m'n bed, verfrischte telkens het verband en toen het etenstijd werd, hadden we pret als kinderen bij het eenvoudige maal met zuren wijn, dat ons beter smaakte dan het fijnste souper. Buiten was het noodweer, in mijn kamer brandde een oude olielamp vredig-zacht licht en babbelden we en schertsten. Daarbij dacht ik al dien tijd: — Morgenavond gaat hij weg. — En ik zocht achter zijn gesloten gezicht de smart, die alleen nu en dan zijn oogen verrieden.

— Morgen gaat hij weg — dacht ik — en heeft me nooit van zijn liefde gesproken, heeft me nooit een kus gevraagd. Als hij me nu er over sprak, zou ik kunnen schreien als een kind. Als hij me nü een kus vroeg, zou ik hem kussen. Maar hij sprak over heel onschuldige dingen en toen het laat werd, wenschte hij me goeden nacht en ging. Ik kleedde me uit, kroop in bed en kon niet slapen. Daarnaast hoorde ik hem bewegen en ik klopte aan den wand. Even later kwam hij binnen, een beetje verwonderd. Op dat moment wist ik zelf niet waarom ik hem geroepen had.

„Heb je pijn?" vroeg hij. „Je moest je deur eigenlijk afsluiten."

„Och waarom," zei ik en toen voegde ik er bij: „Kus me goeden nacht." En toen wist ik opeens dat ik hem enkel daarom geroepen had.

Hij boog zich over me heen en kuste me. Misschien klinkt het je onbegrijpelijk. Ik had hem niet lief, ik was niet verliefd, ik ben nooit overmatig temperamentvol geweest en toch had ik een vreemd gevoel van ergernis, dat hij me