WIND OP DE MOLENS.

alsof ook daar, in 't herte van 't leven van den meester, de zeisbliksem gewet werd. Daarop, in de wijdsche Zondagscbe stilte, bleven ze beiden luisterend. Een klein stemmeken in den boogaerd zong het lied van den koekoek. Dadelijk heerschte weer de vrede, de diepe, zoete peis van het bosch, waar de grijze vogel roept van op een nest.

(Wordt vervolgd.)