NARCISSEN.

ter eere van een jubileerende sterrekundige. Voorbeitel had zich in zijn studieleven van feesten afgewend, doch onwillekeurig zei hij nu „ja" en zoo verscheen hij te avond in een helder verlichte zaal, bij bloemen en kleurig-gekleede dames en onderging de levendigheid en de praal van de viering waaraan hij zich vreemd voelde. Hij sprak met bekenden, maakte kennis met anderen, deed zijn best één te zijn met de lachende, pratende menschen en zag hier de koopman als een eenzame, ernstige figuur, die men scheen te kennen doch waar niemand bijzonder op lette. Hij dacht nog na over het toeval dat hem verhinderd had met dezen man, die blijkbaar tot zijn kring behoorde, eerder kennis te maken, toen hem een der dames opviel die anders scheen te zijn dan de anderen. Zij was bevallig en haar gezicht was goed gevormd, doch wat hem trof was de onbeweeglijkheid van haar trekken als zij sprak of luisterde, de oogen alleen gaven vriendelijke lonken naar hier of daar, of zagen toe met rustige belangstelling. Zij boeide hem en hij trachtte met haar in gesprek te komen, dat gelukte hem ook een paar maal, doch dan ging haar aandacht weer naar anderen, zij bewoog zich gemakkelijk in den grooten kring en was in de verschillende groepen die zich vormden, geen vreemde.

Eindelijk begreep hij, dat de eigenaardigheid die hij waarnam, was dat zij geen enkele maal lachte. Als anderen lachend-opgewonden in haar nabijheid praatten, hoorde hij haar stem kalm-welluidend daarmidden, haar oogen glansden soms raadselachtig, maar om haar mond was zelfs geen glimlach. En eer het lachen ergens luider en algemeener werd, had zij zich ongemerkt weer naar een anderen hoek teruggetrokken, waar zij immer rustig, immer gemakkelijk en welsprekend deelnam aan het gesprek. Het lachen der anderen leek hem spoedig geestloos, alleen haar gebaren leken hem zinvol en schoon en zij was raadselachtig-aantrekkelijk voor hem. Zij scheen ook meer en meer zijn aandacht op te merken en eindelijk sprak zij hem uit zichzelf toe en wist hem uit den kring te leiden, terwijl zij hem over zijn geliefd vak onderhield. Toen zij voldoende