618

HET GYMNASIUM.

V.

Er zitten twintig jongens in Willem's klas en ze zijn allen even geschikt. Voor dat Foppe, de conciërge, de bel luidt, staan ze buiten onder de boomen in een groepje bijeen; ze stoeien en ravotten of vertellen elkaar moppen. Elke klas heeft haar eigen standplaats; het verst staat de zesde klasse, heeren met lange broeken en een dop op. Deze stormen niet het portaal binnen zooals Willem en zijn maats, ze zetten zich eerst langzamerhand in beweging en schrijden dan waardig op het gebouw toe.

De les is bijna begonnen, als Willem, die bij het venster zit, hen ziet komen aanstappen. De rector staat op de buitendeur-stoep en wenkt hen: „Toe gauw! toe gauw! jongeheeren!", maar ze doen of ze hem niet hooren en haasten zich niets. Willem ziet hoog tegen die heeren uit de zesde klas op.

Polanen komt binnen, want ze hebben het eerste uur aardrijkskunde. Polanen is een heertje met dikke, kwabbige wangen en gemillimeterd haar. Hij kijkt door zijn lorgnet spotachtig de klas aan, en als hij Gorilla nog op de eerste bank zitten ziet, trekt hij een vies gezicht en zegt:

„Gorilla? Wat heb ik nou? Vooruit, als de weerlicht, naar je rots van Gibraltar!"

Gorilla bromt tusschen zijn dikke lippen, neemt zijn boeken en gaat mokkend in de achterste bank zitten. Polanen blijft hem nog een tijdje met schamperen weerzin aankijken en begint dan de les.

Gorilla is een sterke, grove jongen met krulhaar en een stomp, brutaal snoet. Zijn vader houdt een logement op de Veemarkt, dat „Het Wilde Zwijn" heet, en Gorilla doet Willem ook aan een wild zwijn denken. Maar het is een goedige jongen, die vol grapjes zit, maar slecht leeren kan. Hij kent zijn les bijna nooit en is eens brutaal geweest tegen Polanen, die hem toen „Gorilla" genoemd heeft, want ze hadden juist aardrijkskunde van Spanje en net had Polanen over de rots van Gibraltar verteld. Gorilla, die bij de andere leeraars vooraan zit, moest in 't vervolg bij Polanen