WIND OP DE MOLENS.

649

van de wereld. Nochtans, aan dien precies zooals aan de andere, had hij beweerd dat er maar een beetje regen en een beetje zon noodig was om 't graantje doen te kiemen. Als Flanders iets bevestigde dan was men er ten minste zekers van dat hij 't tegenovergestelde niet zou staande houden den anderen dag. 't Was vreemd hoe bij den democraat het heele leven zich afteekende in daden. Maar hij, Dries Abeels, was de slechte zaaier geweest die de hand open doet en het luchtige stof uitsmijt te gare met het goede zaad. Daarbij de zaaier komt eerst als de ploeger is voorbij gegaan. En daarna is 't den oogsttijd.

— Dries Abeels, he?

't Was de klompemaker van over-Leye. Hij pinkte een keer heimelijk en vertelde, dat er iets gebeuren zou in de dorpen dezen nacht. Men had malkander ontmoet op het kerkplein en had de messen getrokken. De kerel, met den wilden kop van een boschgeus, een echte zoon van de oude Boschkerels, lachte. Hij zei aan Dries:

— Een Vlaming ziet geerne bloed en pensen.

— En was daar soms ook Guide Keukelaere niet bij? vroeg Dries zonder hem te bekijken.

De andere, verre reeds, riep dat de zoon van den koordedraaier van voren liep met een bezem op een stok.

Dries volgde de beek die onder het brugsken liep vóór zijn huis. Een draadje licht, in den vochtigen avond, filterde van tusschen de keuken-beluiken. Hij raadde daarachter den lochten wolk dampend uit de pannen, de heldere lamp te midden van het ammelaken, den disch gedekt voor het avondeten. Hij meende 't hekken open te duwen als hij plots, over-Leye den hemel rood zag tusschen de hoornen. Hij keerde seffens terug, liet de huizen achter zich, liep een populierendreef in. Hij hadde niet kunnen zeggen, welke macht hem voortduwde.

Andermaal schoot er een stuk hemel in purperen brand, uitteekenend doodsche populierenroten. En men zag geen vlam alsof een meteoor er voorbij was gevlogen.

Deurkens klepten, hij hoorde achter zich 't rumoer van