668

TOONEEL-0 VEEZICHT.

ook nog mystiek pretendeerde te wezen, was het niet zoo heel veel meer dan slechte mélo-dramatiek, humbug en charlatannerie.

Een zeer hysterisch, overspannen jong meisje, Franziska, die al eens wat men noemt „een ongelukje" heeft gehad, en felbegeerig is naar het Onbekende, en wel het speciaal accuut sexueel verhitte Onbekende, wil zich „uitleven" en het Leven (althans wat zij daar voor houdt) tot op den bodem genieten. Zij ontmoet (en hier komt de pretentie van een Faust-Mefistocontrast voor den dag) een chevalier d'industrie, die agent is van Levensverzekeringen (!), zekeren Veit Kunz, die haar een ongebreideld bestaan van luxe en genot zal bezorgen, waarin zij als man vermomd zal zijn, en wel gedurende twee jaren, na welken tijd zij hem als vrouw geheel moet toebehooren. Dit heerschap noemt zich aanmatigend „Sterrenleider".

In een volgend toneel (paralled met Auerbach's Keiler uit Faust?) zien wij Franziska, als jonge man gekleed, met Veit Kunz in. ... een zeer luxieus nacht-Cabaret, denkt ge allicht?

Mis!.... in een obscuur nachtkroegje, gefrequenteerd door

gesjochte arbeiders en leegloopers, waar aan 't slot een „Raufpartei" ontstaat en het eerste lijk valt. Er vallen er nog heel wat meer in de volgende tafereelen. Een andere scène vertoont Franziska, die nu Franz heet, getrouwd met een schatrijke juffrouw, die er na eenige maanden huwelijksleven nog niet eens achter is wat het verschil uitmaakt tusschen een mannetje en een vrouwtje, en zich verwondert en beklaagt, dat ze van Franz(iska) maar geen kindje krijgt!

In een der volgende scènes fungeert Franziska als spook in een hertogelijk kasteel, en speelt er later een rol in een door den hertog geschreven drama (die hertog maakt zich later óók al om zeep, en links en rechts vallen in dit stuk de lijken, later komt er dat van Veit Kunz zelf bij!), en Franziska, inmiddels weer in vrouwenkleeren gestoken, gaat er van door met een acteur, die tevens krachtpatser is en haar mishandelt, en van wien zij een kind krijgt. Na allerlei tafereelen, het een al maller als het andere, eindigt het stuk met Franziska, die na volop van het (vooral séksueele) Leven genoten te hebben, inziet dat een gewoon, braaf-burgerlijk bestaan toch eigenlijk maar het beste is, en in een sentimenteel Gartenlaube-achtig tooneel trouwt zij met een verschrikkelijk edelaardigen, braven schilder, die het kindje van den krachtpatser op den koop toeneemt. Al de dolle tafereelen hangen als droog zand aan elkaar, men voelt er overal de verwrongen, verworden mentaliteit in van een deel van het Duitsche volk onmiddelijk na den oorlog, en de „Witze", die er telkens in voorkomen, zijn „geschmack-