674

HüGO YBRRÏKST EN KAKEL TAN DIN OEVER.

en ontroerd door een deining van innerlijk leven, heb ik aan U gedacht, wiens machtig woord was van zoo groote beteekenis; heb ik, U vóór mij ziend, gelijk ik U eenmaal zag, getracht een deel van uw rijk wezen te verstaan, innige geest van Vlaanderen's grootheid „Vlaanderen's moed, Vlaanderen's wijsheid en liefde, Hugo Verriest....

Men zegt dat Gij gestorven zijt, maar ik schud het hoofd, men zegt dat Gij sinds lang zweegt, maar ik haal de schouders op; men zegt dat uw stem geen kracht meer had; dat Gezelle's knapste leerling zelf was oud geworden; dat er andere tijden waren aangebroken; dat het verleden, hoe schoon ook, voorbij was, maar ik schud het hoofd weêr en denk dat het waarachtig-echte en schoone nimmer voorbij gaat en altijd te vinden is binnen den ommekring van ons helderst schouwen.... ook het Partheon, die heerlijke Tempel van Griekenland, aangebeten door den tand des tijds, leeft ongeschonden in eeuwige stralende schoonheid op het gebied van den Geest....

Gij waart een levende verschijning, liefde-wekkend en opbouwend, simpel en schoon.... daarom herdenk ik U en doorvoel en schouw en luister en zet in den avond mijn weten over U op papier en toch zie ik van U nog maart enkele facetten, omdat Gij mij dadelijk stil maakt door uw eenvoud, omdat Gij zelf een mysterie zijt, een wonderwerk Gods....

Gij waart een leven-wekker, Gij hebt ons nader gebracht tot dien wonderen man.... Gezelle, Gij hebt ons doen kennen al die Vlaamsche Koppen, al die vurige strijders, zoo één en zoo verscheiden, gelijk de zonnestralen op de Vlaamsche akkers, gelijk de bloemen in de weiden en hoven, de vogelstemmen in tuin en bosch. Gij wist ons te bereiken door uw voordrachten, door uw liederen....

Uw liefde, uw geestdrift ging door ons heen, wij werden overweldigd door een levensgolf, die ons deed wankelen, zoodat wij, als verdoofd zeiden: waar zijn we toch? maar Gij stuwdet ons weêr naar boven en als wij luisterend rond zagen, was alles om ons heen mooier en zachter ons gemoed;