JOSEFIENTJ E

door

LODE ZIELENS.

Moe was zoo ineens ziek gevallen en van den doktoor moest ze rustig in 't bed blijven.

Josefientje, het dochtertje, had, toen ze het Va hoorde zeggen — en die wist het van den doktoor — Josefientje had gehoopt dat zij nu thuisblijven mocht van school, waar zij toch niets goeds leerde, doordat Juffrouw Hanepoot zoo fel op haar gebeten was. Josefientje kon immers wel 't huishouden doen; twijfelde Va daar aan?

Maar Grootmoe — zoo oud en sukkelachtig, nochtans — kwam en daardoor was het droomen uit.

Toch, na een dag van preutelen en erg kwaad zijn, schikte het zich best.

Zij mocht, Josefientje, in den namiddag van school wegblijven en Grootmoe helpen, die 't zware werk lang niet alleen aan kon. — Waren er niet vier kamers schoon te houden? En, na Va, kwamen er dan nog niet de drie groote broers bij, welke 's avonds, als zij van de fabriek keerden, hun gekookt eten moesten hebben? Wat alweer voor Grootmoe alléén niet te doen was, felle eters als dié waren.

Ja, Grootmoe kon best hulp gebruiken van zoon ferme, kloeke meid van al acht jaar oud, als Josefien was.

Prettig vond ze het, dat huishouden spelen, 't Was nu zoo écht. En fijn dat zij de boodschappen mocht doen — wat een aanzien dat bij al die groote menschen gaf. En hoe heerlijk dat figuren maken, dat slingerlijnen trekken in wit zand op den proper gekeerden vloer van roode tichels.

En zoo laat opblijven dat ze nu moest, 's avonds. Niet meer om klokke acht de beddekoets in! Godnee, 't was