722

WIND OP DB MOLENS.

blommekens bediedden de maagdelijke liefde. Maar iedereen doet zoo eenvoudig-weg diepzinnige dingen en 't is maar eenen enkelen hier en daar, die er de schoonheid van ziet. Een mensch zou wel verwonderd opkijken, als hij het weten moest, dat hij steeds met zijn toeƫ oogen zoo dicht bij God is.

Dries werkte daarna den heelen dag. Nooit had hij zooveel blijen zin in zijn werk gehad, 's Avonds bij kaarslicht, met voorzichtige stootjes van zaag en schaaf en hamer maakte hij een klein ding voor 't leven van Mamie, een kofferken met vakjes erin voor de schaar, het speldenkussen en de naalden. Zonder gejaagdheid zette hij er de scharnierkes aan en daarmee was het af.

In een rozen hemel rees den dag van Paschen omhoog, vol heiligheid als de morgen van de Annonciatie. De duiven, lijk Heilige-Geesten, schudden met 't geklep van hun vleugelen de kattekens uit de boomen aiover de menschen die ter kerke gingen. De aarde was frisch als op den eersten scheppingsdag. De goede God had andermaal een teekentje gedaan en alles was herbegonnen. De voren leken onder het groene windeken een eeuwigheid, die versch was opgeschilderd. Daarover zweefde een lucht die zoet-blauw was als het kleed van Onze-Lieve-Vrouw in de zijbeuk, bij den offerblok. Iedereen keek naar zwaluwen-huishoudens, die samen met de klokken waren teruggekomen en daar met klein gepiep onder de gewelven heen en weer scheerden. Men bewonderde de roode kleeren van de koraaltjes, een gift van 't kasteel. Maar de kleeren hadden een zoom te veel: 't scheelde niet veel of een der jongskens struikelde nog op 't oogenblik, dat hij 't wierookvat met vollen zwaai overentweer zwierde. De meisjes droegen hun dikke zilveren broschen. De hoogmis golfde als een hof vol pioenen en rozen onder den wind van groote, onzichtbare handen.

Dries was van heel vroeg opgetrokken. Hij had de dreven gevolgd met boven zijn hoofd het gouden geritsel der populierenblaadjes als wapperende handjes. Hij had de Paaschmis gehoord op 't gehucht van den goeden Pastor Zoete. De