HET GYMNASIUM.

En, nog wat onverstaanbare woorden mompelend, keert hij zich geraakt om, en tippelt de trap af.

De jongens hooren hem nijdig de deur toeslaan. „Daar gaat je vriend!", hoont de Zwengel.

's Avonds stort Willem zijn hart uit voor Mapi.

Mapi kan alles zoo prettig met Willem bepraten; ze kalmeert hem altijd weer, en meestal eindigt zijn verdrietige bui met een grap, waarover ze zich allebei vroolijk maken. Bij Mapi kun je niet boos blijven.

Zelfs Caspar heeft buien, dat hij vertrouwelijk met Mapi praat. En dan lijkt het een heel andere Caspar dan die Zwengel, dien Willem zoo doodelijk haat. Mapi is overtuigd, dat Caspar later wel een verdienstelijk burger in de maatschappij zal worden en zijn gekke onhebbelijkheden zal afleeren, als hij een „bezadigd huisvader" is geworden. Mapi maakt zich niet gauw ongerust over de jongens, maar ze moeten hun eigen fouten inzien en willen verbeteren. Willem moest wat minder in de verbeelding en wat meer in de werkelijkheid leven en zich aanwennen, zich de dingen niet zoo erg aan te trekken. Dan zal ook hij wel terecht komen.

Het donkerst ziet zij de toekomst in voor Michiel. Michiel kan niet leeren en heeft veel geld noodig voor zijn dure dassen en voor zijn pomade. Alle meisjes kijken Michiel aan, omdat hij zoo'n mooie jongen is. Als Michiel nu de meisjes ook maar niet aankeek....

Mapi vertrouwt Willem toe, dat het met Michiel wel eens slecht kon afloopen, het allerslechtst van hen allemaal. Ze heeft er verscheidene gekend van die knappe jongens zonder verstand, die tenslotte heelemaal aan lager wal of in de gevangenis zijn geraakt. En dat zou toch jammer wezen voor Michiel, want Michiel is een beste, goedhartige jongen. Maar hij is zwak, dom en zwak, en het is jammer, dat ze hem zoo verwennen.

Toch benijdt Willem Michiel om zijn knapheid, zooals hij Caspar om zijn durf en Guus om zijn levenswijsheid benijdt. Hij vindt zich vaak zoo'n leelijk, min ventje, dat