BOTANICUS PRO FORMA.

Voor den eersten dag luidde het programma: Donderdag 3 uur aankomst van Stoppel. — Autotocht door de voornaamste straten, over de Markt langs „De Vergulde Ooievaar" naar huis. — Welkomstdronk met toespraak. — Half zes bitteren. — Zeven uur diner.

De welkomstdronk met toespraak was achter den rug en nu kwam 'n auto voorrijden, die „de pers" en Karei naar huis bracht om zich voor het diner op dien avond te kleeden.

't Was voor Karei 'n veelbewogen dag. Eerst dat afscheid in den Haag, toen die schitterende ontvangst met die onhebbelijkheden van de familie Schot, aangevuld met 'n toespraak, die kant noch wal raakte, want Schot had 't alweer gehad over oud-gedienden, laatste levensdagen en zoo meer en nu, last not least, 'n kerel naast je, die niets anders deed dan lachen: „de pers!" Karei was er stil van en zat met 'n zuur gezicht voor zich uit te staren. „De pers", oudergewoonte, nam er geen notitie van. Eerst werd er gereden naar het nieuwe pension van Karei.

„Ziezoo," zei „de pers" toen op gedecideerden toon, „ik geloof dat mijn taak er op zit en nu zal je 't verder zelf wel uitzoeken, nietwaar?"

Karei stapte intusschen uit.

„En nog één goeie raad, kerel; zet nu achter het verleden 'n groote streep en je begint, wat men noemt 'n nieuw leven en daar kan je van maken wat je zelf wil."

Karei begreep dit laatste volkomen.

Voort snorde de auto, naar de woning van „de pers".

Klokslag half zes waren de gasten, Karei en „de pers", present. Schot had daar speciaal op gewezen, dat hij zich altijd stipt aan tijd hield en dit ook van anderen verwachtte, — 'n theorie die alleen niet opging wanneer Pa Schot uit de Soos moest komen.

Het bitteruurtje had 'n kalm verloop, omdat het niet anders kon. Rosalie was in 't gezelschap en dat werkte op Pa Schot altijd min of meer remmend.

Vóór 't aan tafel gaan, maakte Schot met zijn gasten