BOTANICUS PRO FORMA.

was natuurlijk iets gebeurd en niet alleen, dat ze zich hierover geneerde, maar om dan onaangenaamheden te zoeken met 'n man, tegen wien ze zóó op zag, omdat ie zoo geleerd was en van wien ze gehoopt had nog zooveel te leeren; 't was in één woord „vreeselijk". Weg al die illusies, ze kon wel huilen van woede. Hoe onredelijk van haar vader om haar steeds in die studie zoo tegen te werken. Stoppel noemde die kamer „paradijs", was daar soms iets mee miszegd?

Ze moest en ze zou 't weten wat er gebeurd was en zonder omhaal van woorden vroeg ze 't.

„Welnu, mijnheer Stoppel, wanneer u dan heusch waarheid spreekt en dus niet ziek zijt, moet ik uit uw gesprek opmaken, dat u met mijn vader verschil van meening hebt gehad en u moet me dan vertellen waarover dat loopt; mogelijk kan ik u wel van dienst zijn. Zooals u ziet, moeten we nog wat gebruiken. Mag ik u dan bij deze picknick, hoe eenvoudig ook, uitnoodigen?"

Deze uitnoodiging nam hij dolgaarne aan. Op 'n lommerrijk plekje deden Roosje en de gelukkige Karei zich al dra te goed aan den maaltijd en hij vertelde intusschen uitvoerig wat hem overkomen was.

Amat hield op 'n afstandje 'n oog in het zeil. Dat is wat anders dan aangebrande rijst, meende Karei.

Pa Schot was te ver gegaan — dat vond hij zelf ook — en op zijn wandeling naar huis maakte hij reeds allerlei plannetjes om zijn fout dien middag goed te maken. Wanneer die Stoppel 'n beetje vent is, zal hij wel begrijpen, dat ik 't niet zoo gemeend heb; in ieder geval zal hij nu die verwaande streken in 't vervolg wel achterwege laten j hij weet, welk vleesch hij in den kuip heeft, o zoo! Vanmiddag om half vier praten we over heel wat anders — redeneerde Schot in zichzelf.

Bij zijn thuiskomst vond hij het telegram van Karei.

„Wat levert ie me daar," — riep Schot verschrikt — „dat kan niet, dat mag niet! Stel je voor en hoe moet 't