DE BRIEF VAN VADER.

blik niet van het portret afhouden, met die oogen, groote melancolieke oogen en toch ook weer niet melancoliek. Ik wilde juist mijn lorgnet opzetten om het portret meer van nabij te bekijken, toen met een ruk de deur openvloog, en ik de jonge dame in levenden lijve voor mij zag. Gehavend, met loshangend haar, brutaal, meer kwajongen dan meisje, stond ze me even verlegen aan te staren. Ik begreep dat zij zich eenigszins geneerde voor haar toilet; ze plukte aan alle kanten, sloeg haar oogen neer, en met een heel bedeesd stemmetje zei ze : „Pardon, Nicodemis heeft u in de verkeerde kamer gelaten, geloof ik; verwacht men u ?...." ,,Ja, Freule," antwoordde ik, „uw vader...." Verder kon ik het niet brengen. Ze lachte, lachte met een lach, gelijk de schelpjes als rinkelende belletjes in de blanke sneeuw, 't Is misschien heel dwaas, maar ik voelde me één oogenblik angstig worden.... De directeur, die mij liet wachten.... en dan dat vreemde meisje.... Mijn angst duurde niet lang, want plotseling werd ik uit mijn overpeinzingen gestoord. Uit de galerij, die uitkwam op de bibliotheek, hoorde ik iemand aankomen. De glazen deuren werden haast uit hunne schroeven gerukt; een groote, robuste man, met bonte muts en pelsjas aan, (een bijzonder imponeerend uiterlijk), trad binnen, schudde zich heen en weer gelijk een poedel. De sneeuwvlokken vielen als tranen, die wegsmolten in de zon, op het kleurige perzische tapijt. Ik voelde plotseling, dat ik hier tusschen twee menschen stond, die van groote beteekenis in mijn leven zouden worden. Met uitgestoken hand, zijn bonten muts met een zwierigen zwaai van zijn hoofd nemend, trad de directeur, uitvinder der doodende stralen, met een beminnelijke buiging op mij toe, zijn excuus makend, dat hij mij even had moeten laten wachten. Met een handgebaar beval hij mij plaats te nemen. Ik zag hem even, ook maar heel even, een blik toewerpen aan de jonge dame, die zonder een groet of een enkel woord, de kamer verliet. Toen de deur achter haar in het slot viel, vroeg hij mij eenigszins aarzelend op de deur wijzend, of ik reeds kennis had gemaakt?

„Pardon," viel ik hem in de rede, „néén, wij waren...."