BIJ HBRMAN GORTKR's DOOD.

keek er in, zette het weer weg, en vroeg eindelijk : „Denk jij dat het mogelijk is, een mensch te leeren kennen uit zijn boekenkast ? Ik niet."

Verder herinner ik mij, hoe hij, jaren daarna, toen ik hem eens teven toevallig ontmoette op het station te Amsterdam, mij vertelde van een avontuur in Zwitserland, waar de autoriteiten hem als communist eenige dagen gevangen hadden gehouden. Hij vertelde het als een goede mop, en hij lachte dat al zijn tanden zichtbaar werden.

Nu Herman Gorter dood is, terwijl ik weet hoe vooral zijn laatste jaren moeilijk, eenzaam en vol teleurstelling zijn geweest, nu moet ik wel denken hoe hij in vele dingen te veel idealist en te sportief is geweest. Vooral dat laatste klinkt vreemd, maar ik wil toch trachten er een verklaring voor te geven. Hij was een mensch van records, een soort van idealistische „superman". Om te beginnen als dichter. Met eén sprong is hij op record-hoogte, boven de anderen, en vooral boven de geestelijke competentie van velen zijner tijdgenooten. In de politiek werpt hij zich met hetzelfde sportieve élan, in zijn idealisme is iets onweerstaanbaars. Maar hij wordt weerstaan, door de gewone werkelijkheid. Voor de sport geldt iets als het record, sneller gaat het niet. En hetzelfde moest Gorter in de politiek ervaren. Hij droomde zich een ideaal-arbeider in een soort van geïdealiseerde maatschappij, na zijn revolutie dan ; en hij vond een trage, botte menigte, vaak achterdochtig, en feitelijk aan geen enkel ideaal beantwoordend. Dat was de tragiek van Gorters leven, dat hij voorwaarts stormde, en dat bijna niemand met hem meestormde, met den dichter niet, en met den politicus niet. Gorter beleefde op het laatst een soort van vereenzaming in het kwadraat, de vereenzaming van het genie, èn van den idealist. En dan gold ook bij hem het woord : „Wie niet vóór mij is, die is tegen mij." Zoo zijn veel van zijn oude vrinden van hem vervreemd. Reeds in 1914 kon hij van bepaalde menschen