BRIEVEN AAN EEN VLIEGENIER.

Ik wist zijn naam wel, maar ik deed dit maar zoo. ,,0," zei Knuttel, „je meent zeker Tonny van Eewijk?"

„Ja", zei ik, „dien bedoel ik, hij komt zeker ook?"

Teen begonnen ze druk over hem te spreken en vertelden veel van zijn kunde en durf. Slechts even roerden zij zijn tragische geschiedenis met Bettie aan, maar het rechte schenen ze niet te weten of wilden ze mij niet zeggen.

Maar wat ik weten moest, dat zeiden ze me.

De kapitein vertelde me opgewonden, dat zijn vriend den 24sten zou komen en in het Adler Hotel zou logeeren.

Ik knoopte dat goed in mijn ooren en zei toen nog zoo terloops, alsof het me absoluut niet meer interesseerde: „Jullie bezoeken hem zeker dikwijls of rioodigen hem bij jullie?"

Ze deden dat niet, zeiden ze, want deze dagen zouden erg bezet en vermoeiend voor hem zijn. Maar ze hoopten, dat hij na het congres nog een paar dagen bij hen zou willen uitrusten.

Ik wist alles nu, wat ik weten wilde, en we spraken over andere dingen.

's Avonds, toen ik thuis kwam, lag Bettie wakker.

Ze was koortsig en erg opgewonden. Met haar gloeiende handen greep ze me vast en fluisterde.

„Lydi, toe vertel gauw, wanneer is het?"

Ik vertelde haar alles. Moeder, heusch, ik heb niet verkeerd gedaan, dat arme schepsel leeft immers alleen voor dien man. O, u hebt haar nog nooit gezien. Toen ze alles wist, was ze heel bleek geworden, ze vouwde haar handen en een extase gleed over haar mager gezicht. „God, ik dank U!", zei ze. En toen begon ze mij te smeeken met haar mee te gaan naar het hotel. Haar niet te verlaten en aldoor bij haar te blijven.

Ik beloofde alles en den volgenden dag gingen we samen, wij hadden beiden den middag vrij.

Wat ik haar niet gezegd had, was dat ik 's morgens opgebeld had of hij thuis zou zijn en de portier had stellig beweerd, dat mijnheer niet uitging.

Wij gingen met de lift naar boven en de kellner klopte

xi 3