BRIEVEN AAN EEN VLIEGENIER.

Eiken dag zal ik nu niet meer kunnen schrijven, ik kan mijn verlangen niet meer in woorden neerzetten.

Het staat achter me en dwingt me terug te zien. Vroeger joeg het me vooruit, nu houdt het mij op één plaats gevangen.

Dag Tonny, mijn man, mijn liefste, ik bid nu zonder woorden meer, ik kniel maar en hef mijn handen in blinden wanhoop op. Er zal wel iemand zijn, die medelijden heeft.

Je BETTIE. 5 December.

Dag Tonny, mijn man, ik bid nu zonder woorden meer, ik kniel maar en hef mijn handen in blinden wanhoop op. Er zal wel iemand zijn, die medelijden heeft.

O, ik dank God, dat ik je nu eenige dagen op onze veilige aarde weet. Wat een aardige ontvangst had je daar. Je had er absoluut niet op gerekend.

Neen, ik kan me begrijpen dat je het niet prettig vond aan dat diner te moeten aanzitten en toespraken te moeten beantwoorden.

Heel goed is het, dat je niet veel gedronken hebt.

Wel aardig, dat die lui het direct snapten en je toen mineraalwater gaven. Ja, want je moet niet beven of onder den invloed zijn van iets. Je begint nu aan het moeilijkste deel van je tocht.

Hoe zal het zijn als je uit de bewoonde wereld komt!

Je vliegt over het land van de Eskimo's seinde je mij, maar ik begrijp niet welke onderhandelingen je daar moet voeren. Ik heb je teruggeseind, draadloos, aan het adres dat je opgaf. Wat was het heerlijk een teeken van leven van je te ontvangen, ik dacht dat je dat heelemaal niet kon doen en daarom durfde ik je het niet te vragen.

Je hebt er ondergezet: „meer berichten volgen".

Tonny, liefste, ik dank je. Een uur lang heb ik in mijn kamertje op mijn knieën gelegen, niets anders prevelend dan maar: „heb dank, heb dank."