TOBIAS WITTEMANS BLANKE LIEFDE

door

E. G. VAN BOLHUIS.

Overnacht ging de lente komen. Een zoele wind stoeide vooruit, greep in de boomenkruinen en schudde ze wakker uit den langen dommel. Verward zwaaiden ze hun takken, slaakten kreuntj es en vreemde geluiden, maar staken toch hier en daar een groen vaantje uit, dat als goud gloeide in 't jonge licht van den morgen.

Tobias Witteman ontwaakte toen de zon een hellen lichtbalk door z'n venster stak en aanstonds zwiepte hij de dekens weg, zooals ©en kind, dat een blijden dag verwacht. Hij wipte op den vloer, schoof het raamgordijn terzij en stond als voor een wonder. Groen en goud doorspikkelde de boomen en schier in zijn bereik wiegelde een vogel op een tak en tjuilde z'n vreugde op naar de zon, die z'n licht in onuitputtelijken overvloed aanstuwde naar den helderen hemel, die over heel de schoone wereld stond.

— Lente! juichte Tobias. — Lente!

Hij duwde breed het raam open. De vogel vluchtte, zette zich verder neer, tjurend weer met somwijlen een helderen slag er tusschen.

Tobias haalde met ruime borst de frissche geuren binnen,