TOBIAS WITTEMANS BLANKE LIEFDE.

ridder uit de droomen, die leiden zal door 't schoone toekomstland.

Nog is de burchtvrouw niet gewis. Ze talmt — Verlokkelijk nu uit te treden — toch — Zou 't wezen wel de droom gelijken?

Marietje staart naar boven in den nacht. De sterren pinklen, geven zoet vertrouwen en in de boomen fluistert zacht de wind, heel stille toontjes als een lied van moeder.

Zij luistert — luistert — naar de stem van haar verlangen, dat zachtkens riep, als tortels koeren voor het rusten gaan.

Getweeën gingen ze de stille paden door de velden, vol golvend koren, rijp van zon. Een late vogel vluchtte rap in 't bosch en de avond droeg de stilte over de aarde....

Toen.... wat geschreven stond geschiedde — zij gunde in omarming hem de frischheid van haar mond....

De bloemen kwijnden weg, het loof van de takken — het jaar werd kil en oud.

Toen stierf op 't dorp een jonggezel en in ,,De Gouden Hoed" hield vriend en kennis 't doodenmaal — voor Tobias.

Die nam de laatste bloemen uit den tuin voor bruidsdischtooi en reisde met Marie, een lachend-weenend bruidje, naar 't Zuiden, van waar een nieuwe lente hen riep naar 't eigen Hollandsen erf.