BOTANICUS PRO FOUMA.

„Waar is die mijnheer? Tusschen twee haakjes, dat is nu die verongelukte mijnheer Stoppel" — fluisterde hij tegen den kelner.

„Och kom, mijnheer, 't is toch niet waar? Nu, die heer zit vlak bij u."

Pa Schot stond op en Karei, die het geheele gesprek tusschen Schot en kelner gevolgd had, kwam al aanstappen.

„Maar kerel, hoe kom jij hier en waar heb je vanmiddag gezeten?" schaterde pa Schot. — Nee, die is goed, kom bij zitten, je bent misschien óók pas begonnen. We zullen samen dineeren en je bent nu mijn gast geworden hoor. En over die kwestie van hedenmorgen, daar praten we niet meer over" — riepen beiden tegelijk.

Karei was uitbundig vroolijk en er kwamen momenten, dat beide heeren het geheele restaurant met hun lachen vermaakten. Karei durfde niet te vertellen, hoe ie zijn middag had doorgebracht en dat Rosalie hem aangeraden had in restaurant „De Leeuw" te gaan dineeren.

,,'t Was er zoo goed," had die engel gezegd.

„Waar ben je vanmiddag geweest?" vroeg Schot andermaal. „Ja, je behoeft 't mij niet te vertellen hoor, maar 't zal wel in orde zijn, dat begrijp ik, ouwe rob — gelijk heb je, hoor."

Nu vertelde Schot ook wat hij dien middag had uitgespookt; hij had 'n kapitaal vertuft — de bibliotheek was hij „fatsoendelijk uitgesmeten", daarvoor kreeg hij in ruil 'n melksalon met lieve meisjes. Wanneer je niet was weggeloopen, dan had je daar óók kunnen profiteeren en lieve kinderen, Stoppel, om van... .

„Mijnheer, denkt u wat aan uwe omgeving" — vermaande de ober, die voorbij de tafel liep.

Het gesprek werd nu min of meer fluisterend voortgezet. Schot deed alsof er heel wat gebeurd was en de meest fantastische verhalen werden opgedischt. Hij vergat alleen over de huilende en jengelende kinderen te spreken,

„De pers" was er achter gekomen dat Schot den geheelen middag in 'n taxi had rondgereden, maar zonder Karei.