SALOME.

ooit een open jasje ging dragen, enz. — Jan Vrijling lachte beleefd. Toen hij aanstalten maakte om heen te gaan, daar het scheen dat de ander hem niets belangrijkers had mede te deelen, dan dat van die toetoepjassen, zeide de heer Pellentijn joviaal :

„O ja, dan nog iets, U had gevraagd om thuis een visite te mogen maken, maar dat weet ik beter gemaakt. Morgen is het Kerst-Zaterdag, en dan geven we aan wat kennissen een diner. Doe ons het genoegen daar ook bij te zijn, dan kunt u ineens met mijn vrouw en mijn dochter kennis maken. Hier in de Oost rekenen we dat niet zoo uit, met visites en dergelijke franje. Bonjour meneer Vrijling, in ieder geval dus tot morgen !"

Toen Jan Vrijling de deur weer achter zich sloot, dacht hij : „Wat een eigenaardige man. Hij praat aan een stuk door, en zegt niets. Hij zou een gewone kletsmajoor van gevorderden leeftijd zijn, wanneer die oogen er niet waren."

II.

„Simin ! Simin ! Simin !" „Saja, toean, saja."

Zooals de dikke Lismans brullen kan, brullen ze nergens, placht Mr. Dekanter te zeggen met een licht gevoel van gêne over zijn soms toch wel wat burgerlijken huisgenoot. Eén keer „Simin", de vocativus van den huisjongen, luid, de tweede maal luider, en de derde maal zóó hard en met zoo'n lang aangehouden „n" aan het eind, dat de muren van de „mess" ervan gonsden. En Simin draafde af en aan, want Lismans was zich aan het kleeden voor het diner bij den baas. Ze hadden dien Zaterdag-middag met z'n drieën in hun „mess" gerijsttafeld, daarna was Vrijling zijn koffers gaan uitpakken, Dekanter had wat brieven zitten schrijven en Lismans was natuurlijk gaan slapen. Vervolgens had hij brommend en transpireerend thee zitten drinken, daarna had hij gebaad, en juist toen hij zich, bij het vallen van den avond, wat lekkerder begon