SALOME.

en glimlachender dan ooit. Hij hield ervan menschen te ontvangen : Menschen ontvangen was reclame. En dan, als je een knappe vrouw en een zeer mooie dochter hebt, waar tout-Batavia om heen draait....

„Ah, meneer Vrijling, u moet ik zelf even aan mijn vrouw voorstellen," en hij voerde zijn gast feestelijk aan de hand mede naar een groote kamer op zijde van de voorgalerij.

Overai waren reeds groepjes gasten. In de kamer stond een knappe donkere vrouw, die Vrijling taxeerde op veertig a vijf en veertig. Zij droeg een brutaal avondtoilet in zwart en rood, veel briljanten, en zij was zwaar geschminkt, vond Vrijling. Hij werd met veel ceremonieel en veel vriendelijke commentaren aan haar voorgesteld ; dat was Mevrouw Pellentijn. Daarop volgde de kennismaking met de talrijke andere gasten. Ineens werd de gastheer onrustig, terwijl hij nog met Vrijling stond te praten.

„Ach, nu heb je onze dochter nog niet gezien. Zeg, Non, waar is Poes ?" — Dit tegen zijn vrouw, die haar schouders ophaalde en, heel even bits, zeide :

„Weet ik het; jij met je : Poes."

Maar de heer des huizes liep alweer door, en vroeg aan zijn spen, een grijzen Javaan in witte uniform met lila boord en lila manchetten :

„Zeg spen, mana nonni Poes ?"l)

En de oude spen lachte :

„Diblakan toean besar !" 2)

„Kom mee," zeide de heer Pellentijn, „dan gaan we haar daar opzoeken. Die Poes, die laat zeker nog even haar veldheersblik over de tafel gaan."

De twee mannen liepen door het groote, overal in licht badende, weelderig gemeubileerde huis. Jan Vrijling vond het nogal gek, maar hij kon moeilijk teruggaan.

In de achtergalerij was het heel stil, alleen daarachter, op het erf en in de bijgebouwen hoorde men stemmen en geraas van Inlandsch personeel. In de achtergalerij stond

1) „Zeg, spen, waar is juffrouw Poes ?"

2) „Achter, meneer."