MET EEN MUILEZEL DOOR DE DAUPHINÉ

door

A. DEN DOOLAARD.

(Vervolg.) II

NAAR DE NEKHAREN VAN DEN PAS.

Om vijf uur op een Maandagmorgen klom Zeilscheepje eerst op mijn schouders en toen op het ijzingwekkend hooge paard, dat haar naar den voet van den Col de 1'Eychauda zou dragen. Toen ze schrap zat met haar bergschoenen in de stijgbeugels, en ik mijn zwaartepunt zuiver wiskundig een meter naar achteren verplaatst had met behulp van een rugzak in den vorm van een halve aardbol, voor de helft gevuld met eetwaren, voor één kwart met preparaten om deze eetwaren eetbaar te maken, en voor het overschietend kwart met reservekousen, een zakdoek en een* tandenborstel, togen we op weg, dat wil zeggen: op een tonggeklikklak van den paar den jongen, zetten vier hoeven zich in beweging, en ik zorg er voor, tusschen de dubbele verlokking van wolken omhoog en bloemen onfaag, een zelfde afstand te bewaren tot den zwaaienden paardenstaart.