OOST-AZIATISCHE KUNST.

1127

terrassen, die mij zeer aannemelijk voorkomt, schrijft Prof. Dr. N. J. Krom: „De handhoudingen der zes Boeddhatypen hebben ieder een eigen naam, een vaste beteekenis en een geschiedenis. Hoogstwaarschijnlijk zijn zij ontleend aan de houdingen, welke de historische Boeddha Cakyamoeni, de man, die omstreeks zes eeuwen vóór het begin onzer jaartelling zijn verlossingsleer verkondigde, op verschillende gewichtige momenten van zijn loopbaan heeft aangenomen."

Ik veroorloof mij de vrijheid, deze meening te betwijfelen.

Volgens Brandes' beschrijving der vijf bekende moedra's, nam de historische Boeddha die handhoudingen aan niet op verschillende oogenblikken van zijn leven, maar in de merkwaardige avondstonde, dat hij zich onder den Bodhiboom neerzet en den aanval van Mara, den Booze, doorstaat. De Lalitawistara nu maakt van de handhoudingen geen melding. Ook geloof ik niet, dat de strijdende en geestelijk-worstelende Cakyamoeni in zijn kamp gebruik maakte van bepaalde handhoudingen, om de Alwetendheid te verkrijgen.

De moedra's zijn ceremonieel en ontstonden uit de stelsels der apostelen zijner leer. De Man, die de wereld een Verlossingsleer bracht, had zich vrij gevochten van voorschriften en stond met zijn strijdende ziel naakt voor de Eeuwigheid zonder bepaalde ritueele houding van zijn lichaam. Lang na zijn dood heeft men behoefte gevoeld, dien Strijd, waarbij niemand tegenwoordig was dan Hij-zelf, de Groote Mensch, te realiseeren in een beeld en in de literatuur en de kunst werd met gebruikmaking van de vormen, waarin het Boeddhisme zich in de wereld openbaarde, de Boeddha voorgesteld als zittend op een troon met de voeten gekruist en met de handhoudingen der Boeddhistische priesters in gebed, maar die voorstelling was schoone ideale fictie, doch gaf geen historische werkelijkheid. Men heeft het zich zoo gedacht, zich houdend aan wat de Kerk leerde en wat er bij de godsdienstige ceremoniën plaats had, zooals dat op soortgelijke wijze ge-