1152

KRONIEK.

Toen het kindje gestorven was, ging hij naar het huis van Maddalena :

„In de leege keuken gekomen zag hij bij het vuur Maddalena zitten, die huilde en telkens haar hoofd tusschen de handen nam. Zij leek een slavin aan wie men alles ontnomen had : vrijheid, vaderland, God en familie. Elias voelde de intense droefheid van de vrouw en dacht :

Op dit oogenblik denkt ze misschien dat het verlies van den jongen de straf voor haar schuld is, en ze weet niet, dat ze uit deze droefheid reiner te voorschijn zal komen en den weg naar het goede zal vinden. De wegen van den Heer zijn groot, zijn oneindig."

Totdat de doode aangekleed was en neergelegd in de kussens, en zoolang tante Annedda er was hield hij zich kalm, maar nauwelijks was hij alleen of een rilling doorliep hem, hij voelde zijn gelaat en zijn handen koud worden, hij knielde neer en verborg zijn gezicht op den rand van het ledikantje. Eindelijk was hij alleen met zijn kind, niemand kon het nu van hem wegtrekken, niemand kon zich tussschen hen plaatsen.

En over zijn oneindig groot verdriet voelde hij neerdalen een dunne sluier van vrede en bijna van vreugde, gelijk aan de geurigheid van zoo'n geheimzinnigen herfstnacht, omdat zijn ziel zich eindelijk alleen voelde gezuiverd van de smart, alleen en vrij van iedere menschelijke passie, tegenover den Heer, die groot is en genadig".

Een religieus sentiment, dat ietwat in een litterair werk opdringerig moet aandoen, zal men denken wanneer men alleen deze laatste citaten leest. Toch niet. Want wel is er een religieuse diepte, een heilig fond in dit boek, maar zoo gaaf is deze kunstschepping wèl dat de schoonheid ervan in de godsgedachte, de godsgedachte ervan in de schoonheid besloten ligt. Het is het aandoenlijke verhaal van den strijd en loutering eener menschenziel, te schooner en aangrijpender in den eenvoud der gedachten van dezen waarachtigen mensch Elias Portolu, die lijdend en strijdend eindelijk den vrede vond.

JOHAN KONING.