HET BEZETEN HUIS

WIJBERT (eveneens hersteld): De baron weet, dat ik niet bang ben voor m'n hachje. Het is volle maan buiten. Ik zou den baron en de freule niet alleen laten, als de notaris niet zoolang hier bleef. Ik heb alle sloten extra nagekeken. Alle luiken en deuren zijn dicht. Niets verdachts opgemerkt, baron.

GROOTVADER: 't Is goed. Ga dan vlug, Wijbert. (Wijbert rechts af.)

NOTARIS: Over een uur kan hij terug zijn. Vóór den nacht....

GROOTVADER (lichtelijk spottend): Vóór het spookuur van middernacht!

NOTARIS: Bronckhorst, ik begrijp niet hoe je hiermee nog kunt spotten.

GROOTVADER (opschrikkend bij een doffen slag in het benedenhuis): Wat is dat....?!

NOTARIS: 't Is Wijbert, die de oude deur van de slotpoort achter zich dichttrekt, denk ik.

GROOTVADER: Dus zijn m'n zenuwen toch wat van streek? Ik dacht, dat een Bronckhorst op dit punt onaantastbaar was!.... 'n Nieuwe sigaar, notaris? We behoeven ons niet te vervelen, terwijl we samen wachten.... En wat houtblokken op het vuur — waarom zouden we 't koud hebben? En waarom zou ik je niet bezighouden met mijn nieuwe boek, waarvan de eerste vellen in drukproef hier op tafel liggen?

NOTARIS (gaat bij den haard zijn sigaar staan rooken): Ik luister naar je. En kijk meteen rond.

GROOTVADER (zijn drukproeven opnemend en onder de lamp lezend): »Aan den ouden IJselstroom verheffen zich, als dreigend tegenover elkaar gelegen, het eene kasteel op den zoom van de Geldersche Graafschap, het andere op den Veluwe-oever, twee verweerde, uit de tiende eeuw stammende burchten, toebehoorende aan de geslachten der Van Bronckhorsten en Van Gelre's....«

NOTARIS (hem zacht in de rede vallend, ontroerd)^ Bronckhorst, kijk!

GROOTVADER (opkijkend): Wat is er?