HET HONDJE

Haar huwelijksjaren vielen van haar af, alle remmende invloeden zonken weg.

Zij zag zichzelve den strijd aanbinden tegen de gevreesde ziekte. Zij zag wondere resultaten van de kalmeerende macht, die van haar uitging. Zij hoorde haar eigen stem redeneeren, overreden, opwekken, vermanen, bemoedigen en zij zag dat haar woorden een nieuw geloof geboren deden worden. Het geloof aan eigen innerlijke kracht! En zij zag, dat dat geloof bergen verzette.

Zieken zouden oprijzen van hun legersteden; kwijnenden zouden zich oprichten met nieuwen levensmoed en nieuwen levenslust; slappen en vermoeiden zouden worden tot flinke, energieke menschen; lastigen en kribbigen zouden zich opwerken tot rustige gemoedelijkheid.

En dat alles door haar! Door haar woorden, die het nieuwe geloof verkondigden en verbreidden.

Zij voelde zich opgeheven door een golf van extase. Met een onwillekeurig gebaar breidde zij haar armen uit, als wilde zij de geheele lijdende menschheid omvatten.

Al de doelloosheid, de nutteloosheid van haar bestaan zag zij van zich afvallen, zag zij achterblijven op den beganen grond.

Haar leven had beteekenis gekregen, een doel! Een grootsch, verheven doel: het dienen van anderen, het helpen en steunen van hen, die hulp en steun noodig hadden!

Zij wist niet, nog niet, wat zij doen moest; zij vroeg zich niet af, op welke wijze zij haar overtuiging zou kunnen verbreiden, op welke wijze zij de in haar sluimerende macht zou kunnen aanwenden.

Maar dat was ook niet noodig! Haar idealisme vroeg niet dadelijk naar vaste lijnen en kende daardoor ook geen beperkingen.

Zij gevoelde zich omstraald door het afschijnsel van het