HET HONDJE

heeft je ditmaal een geweldigen bok doen schieten! Zoo, onze dans is uit! De laatste voor vanavond! Het souper is al aangekondigd! Heb maar geen slapelooze nachten om mij, hoor! En haal je geen chimères meer in je hoofd!"

Onder het naar huis rijden vroeg Gerard van Holten ironisch:

„Zeker goed geamuseerd, hè?" Zij antwoordde niet.

„Het is altijd prettig voor een man," ging hij voort, „als hij ziet, dat zijn vrouw opgang maakt! Vooral als hij zelf lucht voor haar is! En nuchter blijft van haar bekoorlijkheden! En als hij dan bovendien nog weet, dat zij maling heeft aan zijn wenschen en bevelen! Maar dat hindert niet! Het eindje zal den last wel dragen! Ga je nog eiken dag naar je liefje?"

„Als je daarmee Hugo van Breugel bedoelt, ja!"

„En hij begrijpt je zeker beter dan ik, hè? Hij heeft zeker ook een ziel. Die is natuurlijk verwant aan de jouwe! Ja, ik ken die smoesjes! Daarmee worden vrouwen van jouw soort gevangen! De vrouwen, die preutsch terugschrikken voor al wat op zinnelijkheid lijkt! Maar het doel is hetzelfde! Alleen de manier, om het te bereiken, is anders!"

„Gerard, je zwijgen heeft mij zoo'n verdriet gedaan. Maar toch wou ik, dat je nu maar wéér zweeg!"

„Tot uw orders! Ik ben de inschikkelijkheid in persoon!"

In den korten nacht, die volgde, dacht zij opnieuw met weemoed aan haar extase van een luttel aantal dagen tevoren.

Wat was ervan overgebleven?

Al haar illusies waren dood.

Zij begreep niet meer, hoe zij ze ooit had kunnen koesteren. Zij kon zich niet meer voorstellen, hoe zij zich de verwezenlijking ervan eigenlijk had gedacht. Zij begreep evenmin, hoe zij in haar toekomstdroomen de figuur van Gerard buiten beschouwing had kunnen laten. Het verwon-