HET BEZETEN HUIS

GROOTVADER (heftig): Als ik een geheim bewaar, heb ik daartoe reden.

BUURMAN (opstaand): In dat geval, baron Van Bronckhorst, heeft u mijn verdere diensten niet meer noodig. Ik heb u mijn hulp en voorlichting bovendien niet opgedrongen.

GROOTVADER (hem tegenhoudend): Gaat u niet weg! (Zijn aarzeling overwinnend) Er is inderdaad iets, dat ik opzettelijk meen te moeten verzwijgen. Een.... familiegeheim. Ik heb er nooit met anderen over gesproken. Met niemand. Mijn oude vriend de notaris weet er niet van.... evenmin mijn kleinkind. En toch gaat het haar vooral aan....

BUURMAN: Ik herhaal nog eens: — ik heb den indruk, dat de geheimzinnigheid op »De Bronckhorst« in direct verband moet staan met de een of andere oorzaak, die slechts aan u bekend is. Ik dwing u allerminst een geheim af, maar ik kan u geen hulp bieden, wanneer ik de eigenlijke kern van de zaak niet weet.

GROOTVADER: U heeft gelijk. (Uitbarstend) Ik moet eindelijk iemand in vertrouwen nemen. Mijn angst is niet over de onverklaarbare nachtelijke verschijnselen in mijn huis. Maar mijn angst is voor duizendmaal vrees'lijker gevolgen van dit alles.

BUURMAN: Dus het geheim der Bronckhorsten?

GROOTVADER: U gebruikt het juiste woord. Het is het oude familiegeheim. Het bezwaart me! Het martelt me! Ik kan het niet langer dragen! Ik zou me er van willen ontdoen .'Maar ik weet geen raad!... Ik zie nergens uitkomst.. . Hoe verlang ik daarom, als naar een redding, als naar de verlichting van mijn verantwoordelijkheid, wanneer straks de eindelijke onthulling van het geheim de eeuwenoude schuld van me zal afnemen!

BUURMAN: Mag ik u, ook in dit geval, van mijn stilzwijgendheid verzekeren?

GROOTVADER: Ik beschouw u als een hoogstaand man. Ik ken u slechts door hetgeen mijn notaris van u verteld heeft. Daarop ga ik af. Ik vertrouw u mijn levensgeheim