DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

de lange nagel van zijn pink het kleine zwarte stofje aanwees, dat hem al zoo lang gehinderd had.

Of het kwam door de schertsende stembuiging of door den schalkschen blik van den planter — wie zal het uitmaken? Maar het staat vast, dat deze weinige en onbeteekenende woorden beslissend waren voor den verderen loop van het onderhoud. Zij verwekten bij den schilder een innerlijken chaos. Zijn haat en woede laaiden heftiger omhoog en de vlammen verteerden het schoone monument, dat eenmaal de vriendschap in zijn binnenste had opgericht. Zijn wraakgevoelens zegevierden en hij besloot den schaamteloozen huichelaar, die tegenover hem zat, gevoelig te straffen. Intusschen bleef zijn uiterlijk koel en onbewogen; het was, of zijn trekken versteenden tot een masker.

„Hm!" bromde de planter na een korte stilte. „Wat ik nog zeggen wilde! Die schandelijke vermoedens zijn volstrekt onwaar. Vertrouw op mij! Want ik weet precies, wat er in dien bewusten nacht is voorgevallen."

„Ik ook!" verklaarde van Baerle kort en scherp.

„Wat!?"

Het klonk zooals de kreet van iemand, die langen tijd in zijn droom door een monsterlijke schim werd nagezet; die uren en uren langs duistere paden vluchtte om zijn vervolger te ontwijken en die tenslotte struikelt en wordt achterhaald. Hij voelt een kille hand zijn schouder beroeren, schreeuwt en ontwaakt. Zoo staarde de planter met verwilderde oogen voor zich uit en eerst langzaam kwam hij tot bezinning.

„Onmogelijk!" mompelde hij dof en uitgeput.

„Waarom, beste Archibald?" spotte zijn tegenstander en hij lachte om het verschrikte gezicht van den moordenaar. „Wij menschen hebben allemaal min of meer detective-neigingen en zoodra er een misdaad gebeurt, ontwikkelen wij ieder onze eigen theorie. De politie-commissaris verkondigt de schuld van een armen Duitschen deserteur, die zich opgehangen heeft. Dat is voor hem het makkelijkste slachtoffer en ik heb er vrede mee. Jij schijnt iemand anders te verdenken, dat heb ik al vaker gemerkt. Wie dat is,