STAKKERDS

den al eens naar hem gekeken en hij had gezien, dat hun blik een oogenblik gerust had op de versiering van z'n jas. Maar de vraag van z'n vrouw was er tusschengekomen en ongeduldig luisterde hij naar het antwoord van z'n dochter. Doch toen hij haar hoorde praten, verkeerde z'n ongeduld in verbazing. Lieve god, waar had ze die manier van praten opgedaan! Mos dat deftig beteekenen? Hij nam haar op en het trof hem, dat ze nu zoo heel anders keek dan vroeger. Maar nu trok weer de stem van z'n vrouw z'n aandacht. Wat schuchter had moeder Swindel gevraagd:

„As ik je soms hellepe kan met je boeltje?"

„Met m'n meubels, bedoelt u?"

„Och ja. Zoo met alles, zie je."

De aanmerking over «'t boeltje» was langs haar heen gegaan. Bedaard had ze haar kopje thee genomen, dronk het nu uit met slobbergeluidjes.

„Drinkt u altijd nog met zoo'n lawaai?" vroeg Louise. Ze verzachtte het vinnige in haar stem met een gemaakt lachje. In haar uit schaamte geboren ergernis vergat ze «deftig» te spreken.

Swindel keek op en moeder keek op. Hij verbaasd, zij geschrokken, zóó, dat ze dadelijk het kopje met bevende hand plaatste op het schoteltje, dat op de tafel was gelaten. Toen keek ze, den schrik nog in de oogen, naar haar schoonzoon, die met een stijf glimlachje antwoordde. Dat schonk haar weer moed en zacht zei ze tot haar dochter:

,,'k Merk het zelf niet, kind."

,,'t Is zoo'n èkelig gehoor. En 't hoeft toch niet."

Bij Swindel werkte nog de verbazing, die z'n ontstemming vergrootte. Hij kwam z'n vrouw te hulp in plotseling gekomen lust om die ontstemming te uiten, en het klonk bits toen hij zei:

„Je moeder heeft wel wat anders te doen as op die wissewasjes te letten."

Moeder was voor die hulp niet dankbaar. Zóó, als een snauw uitgesproken, bracht die haar nog meer in de war, en angstig keek ze naar haar dochter en schoonzoon. Maar op dat oogenblik klonk reddend de huisbel.