STAKKERDS

avetje, dan zumme ook es je tante Rogge vrage of ze kom. Die vraag altijd zoo naar jullie."

„God, moeder, asjeblief, asjeblief niet. Doet u ons heelemèèl geen genoege mee. Dat mens met haar.... zoo echt börgerluk."

Moeder kromp als het ware terug. Stamelend haast zei ze:

„Ja, zie je. ... ik doch zoo. ..." „U dacht "

„Nou ja.... ik dacht zoo, ze hep jullie toch ook zoo'n mooi kedo gegeve met je trouwe."

„Daar hebbe we toch een visite voor teruggebracht. Stel u voor!"

„O. .. . o ja, ja. Dat is ook wel zoo. ... Jawel.... Ze zee anders gister nog, niewaar Jan, ze zee: En dan komme ze ook es een avetje bij mijn. Ken ik ze me grammefoon ..."

„Hoor es, moeder, dat wete we nog niet. We hebbe hier zooveel bezoeke af te legge. En dan zoo'n instrument. Dank u. Die dinge heeft tegenwoordig iedereen. Ordinair geluid."

Moeder was nu gansch en al geslagen. Ze voelde zich als een schuldige, zat met neergeslagen oogen en zei zacht:

„Nou, dan niet, kind. Ik doch...."

„U dacht "

„Moeder," kwam Albert lachend, „wat ben je toch börgerluk. Je zou haast zeggen, dat Louise je dochter niet is." „Wat zeg ie me nou, jonge?"

„Nu, schrik maar niet. Maar nu wat anders. Vader heeft nog heelemaal niets gezegd van avond."

Ja, Swindel had maar zitten luisteren in ergernis over de weinige belangstelling in hèm. Maar nu z'n zoon hem zoo bij verrassing ineens aangreep, was hij een oogenblik beduusd, verschoof zich in z'n stoel, klopte z'n sigaar in 't aschbakje, ofschoon hij dat pas gedaan had, en zei toen, vóór zich kijkend:

„Luisteren is ook goed."

„Vader," vroeg de jongen, „waarom heb je eigelijk je portret laten maken?"

Had men Swindel gevraagd waarom hij ademhaalde, hij