VILLA MORGENROOD

om op tijd klaar te zijn. En in de puntjes moest het, elk deeltje af. Geen slapheid, geen kan-zoo-wel. Zoo, anders niet. 't Kleine ventje liet niet met zich spotten. Over — herhalen — tot het voldeed.

— Twee nieuwe, bewaar me, kreet Mimi in de kleedkamer haar vriendinnen aan. — Dat zal wat geven. Overdoen — overdoen. — Die schapen kennen natuurlijk nog niks. En wij moeten meeploeteren.

Ze wierp haar kleeren tegen de wand, zocht het oefenpakje, dat er toch moest zijn.

— Was dat even wat! 's Ochtends oefenen voor 't nieuwe stuk, 's middags en 's avonds optreden. Of ze reuzenkrachten had! H'r ouwetje klaagde toch al, dat ze zoo hangerig was. En als die schapen 't nu nog zwaar maakten! Die Nesselmans was toch al zoo'n lastige. De vorige balletmeester, dat was een ander. Die vloekte als wijlen steenen Jozef, die bulderde dat 't gebouw er van dreunde, maar als je die lief aankeek of onder zijn kinnetje streek, had je 't heusch zoo kwaad niet. Maar deze, dat verschrompelde ventje met geen lood vleesch aan z'n beenderen, kon je niet verleiden. Die keek alleen of je goed werkte, om wat anders bekommerde hij zich niet.

Jetta Weijne sloot zich bij haar aan. Ze herinnerde zich te goed, hoe zwaar ze het nog de dag te voren te verduren had. Bek-af was ze op de eerst beste stoel neergevallen. Niets, letterlijk niets, kon ze goed doen. Dan was haar bewegen te slap, dan te hoekig, dan was er dit, dan weer dat. Hoe meer aanmerkingen ze kreeg, hoe slechter ze werkte. Die stekelige blikjes en die spitse woordjes van dat petieterige ventje, daar kon ze niet tegen. Dan had ze liever een schop, ziedaar!

— Dacht je hier voor je plezier te wezen? vroeg Reina. — Dat wist je toch al wel beter.

Jenny en Miep voelden zich vreemd in 't lage vertrek, konden nauw adem halen in de bedorven lucht, doortrokken met slecht reukwerk en de geur van warme vrouwenlijven. Felle electrische ballonnetjes gloeiden aan de wand, waarlangs een soort bank stond getimmerd, die voor kaptafel