VILLA MORGENROOD

— Coba heet ik, zei 't oude vrouwtje.—Gewoontjes Coba. Aan de hoek van de straat keek Sonja om. De oudjes

stonden nog aan de deur — ze wuifden, 't Kleine vrouwtje vlagde met een doek en hoog daarboven reikte de forsche arm van de oude acrobaat.

Sonja besloot te wandelen, 't Was een heel eind, maar wat beweging zou haar stellig niet hinderen. Allo, dikkerdje, spoorde ze zich aan, toon nu eens je kunsten, en flink stapte ze de lange vervelende straten door, waarin 't eene huis gelijk was aan 't andere. Ze deed geen moeite een naam af te lezen, hield slechts de richting naar de Stadhouderskade.

Het bezoek bij de oude luitjes fleurde haar op. Dat ze die goede, oude Petersen uit haar kinderjaren nu terug moest zien! Wat deed het goed nog eens over oude tijden te praten, over menschen, die men zoo goed kende — over haar moeder. Die was al zoo lang dood — al zooveel jaren. Onbegrijpelijk, dat het zoo lang was, nu ze juist haar weer zoo helder voor de geest stond. Heinz kende haar goed, wist van kleinigheden, die haar ontgingen of die vergeten raakten als zooveel, dat mooi is en lief en innig, maar dat men niet vast kan houden in de woelingen van het leven, die de mensch rukken en sleuren, berooven en uitplunderen.

Onderwijl voortpeinzend kwam zij reeds aan het Vondelpark en stond eensklaps voor Gerard.

— Wel Sonja, groette hij, een wandelingetje gedaan?

— 'k Heb net een ziekenbezoek afgelegd — bij Bep.

— Hoe was 't met het kind? Een stakkerdje is 't.

Sonja wilde zich daarover niet uitlaten, begon te vertellen van Heinz en zijn vogeltjes en hoe genoegelijk ze over oude tijden praatten.

— Hoe vond je Jo? Erg afgetakeld, niet? vroeg Gerard, terugtastend op haar eerste bezoek.

— Och ja, ze moet wat afleiding hebben, dunkt me. Maar Gerard, neem me niet kwalijk, ik heb me al zoo verlaat.... O, ja, Miep zal wel bij Jenny wezen — ik ben van plan haar te houden eten. Wil je dat thuis zeggen? Jij gaat toch naar huis?

— Ja, zei hij vlakjes.