VILLA MORGENROOD

grond. Waar vond hij weer plaatsing, was 't dan ook voor kleine rolletjes, als hij hier speelde.

— Verrek, bromde hij en daalde 't steile trapje af om in de kleedkamer uit te grommen, zich zelf te zweren, dat 't uit moest zijn — uit — uit — uit! Dat hij bij god en de menschen hèm zou neerslaan, haar worgen — en dan — Och, dan verwaterde zijn drift, maakte hij zijn grime voor 't volgend deel van 't spel.

— Dames en heeren — denk om de tijd.

De hoop stoof uiteen. Behalve Nieweg waren allen nog in de plunje van de vorige acte. Die bleef nu wat verveeld achter de schermen op en neer loopen, begon een praatje met de tooneelknechts, die de decors in orde brachten.

— We krijgen vacantie! Is dat wat! Babet kon nog niet tot haar zelf komen. — Zou die hoededoos van ons beiden ook worden opgeruimd, Sonja?

— Och wat, reken daar maar niet op. We mogen nog wat om mekaar toe kruipen. Maar zeg — mijn tronie, is die zoowat goed?

Babet zette de handen in de zij, keurde. — 'k Geloof het wel.

Sonja spiegelde zich nog eens — 't kapsel nog wat vaster steken — 't wiebelde zoo straks — eng gevoel. Zoo. Waar was haar jakje? Babet, toe help es zoeken. Jij hebt nog wel tijd, ik moet zoo opkomen.

— Gunsies ja, bevestigde die, maar 'k zie — daar — Is 't dat? Mensch, je hebt je andere plunje d'r over gegooid.

(Wordt vervolgd.)