WAT NIET MEER KON

noodig had, dan zou er wel niets anders opzitten. Ze moesten dan vanmiddag, als al het werk klaar was, maar eens een eindje omloopen.... Echter, terwijl zij het besluit nam, voelde zij vaag, dat dit toch iets anders was, dan wat de dokter bedoelde met zijn: ,,ze moet de wei in".

De moeilijkheden begonnen al vroeg.

„Wat mag ik nou gaan doen, Tante?" vroeg Fransje, toen ze ontbeten had.

Om nu al weer iets te bedenken, was nog te veel gevergd van Tante Sofie,

„Vanmiddag gaan we wandelen," zei ze.

„Maar wat mag ik dan nou doen?" herhaalde Fransje.

Ze keken elkaar hulpeloos aan. Het kind vond de oplossing. „Van Moeke mag ik wel eens om een boodschap."

Tante Sofie had, voor zoover ze wist, nergens behoefte aan. Maar ze kon wel iets bedenken. Zij fronste even de wenkbrauwen. „Je mag wel wat allerhande halen," zei ze. „Twee ons. De bakker woont op den hoek. Je ken niet dwalen."

„Ik weet het wel," zei Fransje. Haar scherpe oogjes hadden gisteren, toen ze met Moeke door het dorp liep, den winkel gezien.

Even later was ze op straat. Twee ons allerhande

twee ons allerhande.... Zoo deed ze altijd, als ze iets moest halen. Anders vergat je het weer. Daar was de winkel al.

Er stonden twee vrouwen in en een derde achter de toonbank. Ze keken alle drie verwonderd naar Fransje, toen deze binnenkwam. Wie zou dat kind wezen? Waar logeerde ze?

En toen Fransje haar boodschap gezegd had en de koekjes waren afgewogen, plantte de bakkersvrouw de armen in de zijden en vroeg: „Van wien ben jij er een?"

Dit was dè manier van vragen in het dorp. Je was er dan een van Gerrit van Huibert, die op »'t Arendsnest« woonde.., of een van Sien van Arie van de »Hilwowoningcc. Iedereen wist je dan meteen thuis te brengen.