WAT NIET MEER KON

„Je tante Sefie is toch pas vijf en zestig?" vroeg hij.

„Ik weet het niet," zei Fransje weer. O, wanneer mocht ze nu toch weg gaan uit dien naren winkel....

Een der vrouwen was breed uit gaan zitten op een bank, die tegen den muur stond. De oude man leunde met zijn elleboog op zijn stok; zijn doordringende oogjes lieten Fransje niet los.

„Ik dacht, dat ze véél ouwer was," klonk de stem van de bank, met een langen uithaal op de ee.

„Wel nee, mensch, ze was een nakommertje. Eerst had je Hanne en dan had je Toon...., die is ook al lang dood. Sefie scheelde wel een jaar of tien met hem."

„Een nakomertje....", grinnikte de vrouw achter de toonbank. De derde schraapte minachtend, ,,'t Is een raar mensch," zei ze.

„Ze is gierig," kwam de vrouw van de bank.

„Nee " zei langzaam de oude man, terwijl hij de

pruim in zijn mond van de eene wang naar de andere schoof, „nee, gierig is ze niet. Ze zal nooit een arm mensch de deur wijzen. En Dominé klopt ook nooit vergeefs bij haar an."

„Nou,' pruttelde de ander, „ze mag dan niet gierig wezen, maar hartelijk is anders."

„Ze is menschenschuw," orakelde de oude.

Op dit vonnis keken de drie vrouwen elkaar aan. Die voor de toonbank trok als in huivering de schouders op. ,,'t Is een èng mensch," zei ze dan na een wijle.

Fransje voelde tijdens dit gesprek een groote verontwaardiging in zich opkruipen. Wat zeiden ze toch, al die nare vrouwen? Dat Tante Sofie gierig was...., en èng.... en menschenschuw. 't Was niet waar, niét! Ze zei wel niet veel, en eigenlijk moest je eerst een beetje aan haar wennen — maar dat was ze niet, al dat slechts, wat ze van haar vertelden. En Moeke zei ook, dat ze wat een goed hart had. En als was er geen liever tante op de wereld, zei ze met een kleur van boosheid, in een heftigen drang om de afwezige te verdedigen tegen al dat leelijk ge-