WAT NIET MEER KON

net zoo oud als zij en ook nog een jongetje. Ze zou het Tante dadelijk vragen, als ze thuis kwam. Wat zouden ze prettig samen kunnen spelen. Hoe zou het meisje heeten? De Akker, was dat een boerderij? Tante's huisje had geen naam. Het zou toch niet...., o, het zou toch niet dat groote huis zijn, schuin tegenover Tante Sofie? Je kon het zien door het zijraampje. Er waren schuren bij en een groote hooiberg, maar die was nu leeg, je zag alleen het dak....

Ze gunde, thuis gekomen, Tante Sofie geen tijd, om het zakje open te doen. ,,Die vrouw in den winkel zei, dat ik vragen moest, om te spelen op den Akker," vertelde ze ademloos. Ze pakte de ander bij de hand, bedelde: „Het mag wel, hè Tante?"

Tante Sofie stond weer voor een nieuw probleem. Ze moest er even bij gaan zitten. Het krakende zakje op haar schoot, keek ze peinzend in het naar haar opgeheven kindergezicht. Zoo, zeiden ze dat in den winkel. Ze zouden wel gelijk hebben. Wat had Fransje bij haar, oude vrouw? Bij de Ouwerhands kon ze mee het land in,

met de kinders. Dat had ze noodig Toch, als werd

haar iets ontnomen, zei ze: „En we zouen vanmiddag nogal gaan wandelen...."

„Maar dat kan toch nog, dat kan toch nog," drong Fransje aan. Wou Tante niet? Wou ze 't niet gaan vragen?

„Nou," zei eindelijk Tante Sofie, „dan zullen we er even heen moeten."

Fransje, uitgelaten, sprong rond haar stoel. „Zijn ze aardig?" vroeg ze. Toen het antwoord niet direct kwam, volgden er al weer andere vragen. Hoe heette het meisje? En hoe de jongen? Hoe oud waren ze?

En terwijl Tante Sofie de allerhande schudde in het zwart gelakte koektrommeltje, kreeg Fransje, uit de haar schaars gedane mededeelingen, langzamerhand een beeld van het gezin, dat leefde schuin tegenover haar. De kinderen heetten Klaartje en Gijs; Klaartje was tien en Gijs was acht, geloofde Tante. Ze woonden met hun ouders in