DEMONEN....

„Waarom?"

„Och, dat weet ik niet. Ik heb een hekel aan dien anderen naam. Noem me liever Dienie." „Best." „Dank u."

„Waarom zeg je u tegen mij? Jullie zijn anders niet zoo verlegen! Nou, waarom krijg je een kleur? Vrouwen als jij blozen niet zoo licht. Je bent zeker niet zooals de anderen. Ben je wel eens met een man uitgeweest, zeg!"

„Nee "

„Zoo."

Hij zweeg weer en zij dook nog dieper weg in den grooten stoel. Arm ding, zeker een ongelukkige liefde of zoo iets. En dan gingen die schapen een dwaasheid doen. Nu, dat moest zij weten, daar had hij niets mee te maken. Hij was ook ongelukkig geweest en had iemand zich om hem bekommerd?

De lieve zachte stem wekte hem weer uit zijn gepeins op.

„U bent schilder?"

Hij onderdrukte een vloek. Nu begon ze waarachtig alweer.... Maar dat kind kon er toch niets aan doen, dat zijn leven mislukt was.

„Geweest."

„Och, u schildert niet meer. Wat jammer!" Hij had haar willen vragen, daarover niet meer te spreken, maar inplaats daarvan zeide hij: „Wat weet jij van kunst af?"

„Ik ben op de academie geweest, een paar jaar. Maar het ging niet. Ik had geen zeggingsvermogen genoeg. Maar dat doet er niet toe. U bent wel een genie...."

„Dat doet er niets toe." Hij herhaalde haar woorden. „Ik ben öp...."

„Op? Een kunstenaar blijft altijd een kunstenaar, dat is iets eeuwigs, iets dat nooit verdwijnen kan. Wel natuurlijk, als men het met geweld onderdrukt.... Ik zal nooit iets kunnen worden, dat heb ik al lang begrepen, en toch zal ik in mijn hart altijd een kunstenares blijven.