DEMONEN....

baring. En we gaan weer aan het werk, met een ijver, die onverwoestbaar schijnt, met een moed, die niet schijnt te kunnen breken. En ziet, het lukt, het gaat.... ons levenswerk nadert zijn voltooiing, slechts één kleinigheid ontbreekt er nog aan om het volmaakt te maken.... en als we aan die kleinigheid toe zijn, dan plotseling verlaten de demonen ons weer en laten ons leeg, leeg en droef achter."

Hij liep met groote passen de kamer op en neer, terwijl hij wild verder sprak:

„En aan die demonen brengen wij de grootste offers, zooals de wilden het doen aan hun goden. Afgodendienst. En ik was daar zoo aan verslaafd, dat ik het geluk, het groote geluk, wegsmeet, weggooide. Omdat ik dacht, dat alleen de demonen mij het geluk konden brengen. Ach, wat hadden ze mij al niet een schitterende toekomst voorgespiegeld .... Maar nu is het uit, voor goed uit.... Mij zal men niet meer te pakken krijgen. ..."

Hij zweeg even, en riep dan uit:

„Wee hem, die demonen in zich heeft!"

Het meisje in den stoel had zich niet bewogen, Nu zei ze zacht:

„Arme man, wat moet je geleden hebben."

Hij werd zich nu weer haar aanwezigheid bewust en keek haar scherp aan.

„Je hebt alles gehoord?"

Hij zweeg even, vervolgde dan zacht:

„Dit is de eerste keer, sinds jaren, dat ik weer met iemand gesproken heb over mij zelf. En dat nog wel met een vrouw. ... Je hebt een groot voorrecht genoten, ik heb nog nooit een vrouw een blik in mijn binnenste laten slaan...."

„Ook.... ook haar niet?"

„Haar? Wat weet jij van haar?"

„Ach, als een man zóó ongelukkig is, is er meestal een vrouw in het spel."

„Je bent slimmer dan ik dacht, klein nest! Nu ja, er was een vrouw in het spel. Charlotte!"