DE ZILVEREN MAAN

(Ze trekken het wagentje met zich voort. Tooneel verandert. Aan den boschrand. In de verte een kerktoren. Aan den voet van een boom zit een lange man met spitsbaardje. Naast hem ligt een krant. Hij rookt een sigaret. Als de kinderen naderbij komen, vallen een paar twijgen van de Maan af, die Wally weer opraapt.

DE MODERNE TOOVENAAR.

Dek je Maan maar weer zorgvuldig toe, Wally.

WALLY (verbaasd)

Ja mijnheer. Hoe weet u dat ik Wally heet?

DE MODERNE TOOVENAAR.

En hoe weet ik dat je de Maan gevonden hebt?

WALLY.

Is u een toovenaar, mijnheer?

DE MODERNE TOOVENAAR. Goed geraden, Wally.

DE KINDEREN.

Goeden dag, mijnheer Toovenaar!

DE MODERNE TOOVENAAR.

Goeden dag, lieve kinderen. WALLY.

U doet ons toch niets, wel mijnheer Toovenaar? We hebben niets gedaan en hebben de Maan eerlijk gevonden. U is toch een goede, lieve Toovenaar. (Geeft hem een handje.)

DE MODERNE TOOVENAAR.

Ik ben een moderne toovenaar, kindlief en doe kinderen noch groote menschen kwaad. Ik wil hen in tegendeel graag helpen tegen het kwaad, dat ze zichzelven aandoen. Daarom heb ik de Maan op aarde laten komen.

ATTIE (bedremmeld).

Hebt u dat gedaan, mijnheer Toovenaar?