WAT NIET MEER KON

zeer bepaald iets vastgezet. Eens, toen ze met haar moeder wandelde, waren ze een ouden heer tegengekomen, met een langen baard, die plechtig zijn hoed voor hen had afgenomen. »Wie is dat?« had Fransje vol ontzag gevraagd. En het antwoord was geweest: »de dominé«. Ze had nog een paar keer omgekeken naar die eerbiedwaardige figuur.

Een dominé dus was om te beginnen oud; hij liep een beetje stram en hield het hoofd wat voorover. Verder had hij een langen grijzen baard. Ook zijn haar moest grijs zijn. Zijn oogen keken vriendelijk, want hij was een goed

mensen. Hij stond dicht bij God lederen Zondag mocht

hij van God preeken.... en van Jezus.... en de discipelen ....

Zoo had Fransje het zich gedroomd.

„Tante," zei ze zachtjes, „wie is dat?"

Op het voorhoofd der oude vrouw vertoonde zich een diepe rimpel. „In de kerk moet je stil zijn," zei ze. Ze trok verstoord haar handschoenen glad. „De dominé," fluisterde ze dan.

Dus toch. En het leek net een jongen!

Ontnuchterd keek Fransje naar de figuur op den preekstoel. Een glad gezicht, niets van een baard Het kon

een onderwijzer geweest zijn, Oom Bert bijvoorbeeld....

Nu begon hij te spreken.

»Ons begin zij in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.«

Aandachtig luisterde Fransje toe. Ook naar wat nu volgde:

»Ik verzoek U te luisteren naar wat ik U voor zal lezen uit Lucas 19, en wel de verzen 1 tot en met 10. Ik herhaal vers 1 tot en met 10, uit Lucas 19.«

En vol toewijding klonk het:

»En Jezus, ingekomen zijnde, ging door Jericho. En zie, daar was een man, met name geheeten Zacheus; en deze man was een overste der tollenaren en hij was rijk; en hij zocht Jezus te zien, wie hij was, en kon niet vanwege de schare, omdat hij klein van persoon was. En vooruit loopende klom hij in een wilden vijgeboom, opdat hij hem