TUSSCHEN TWEE SCHELVEN

„Zeg, hoe vin' je 't van Rita?" vroeg Luuk. „Stomme zet, hè? Zoo'n knappe meid."

„Wat? Rita? Ik weet van niets!"

„Niet?" Luuk weifelde. „Zoo'n vriend van den huize? Gunst, ik dacht nog wel eerst, dat 't een beetje zuur voor je was. Je mocht 'r toch nog al? Of sprak je ze niet zooveel?"

„Och — mogen.... mogen.... 'n geschikt kind, ja zeker.... Maar wat is er dan?"

„Nou, dat bezopen engagement, met dien de Vries, dien notaris — overigens een beste man, daar niet van — maar.... goeie god, gescheiden en dan, godbetert, twee kinderen! Nee, zie je, dat vind ik nou zonde. Dat aardige ding, dat had jij maar liever moeten nemen!"

„Tja," zei Jimmy, en uit z'n heftige verbijstering over dien gekken samenloop van gebeurtenissen: Mary en Rita, plots allebei weg!, en dan die gelukkige minnaars; net — of 't zoo wezen moest — de beide kerels waar hij, hijzelf, ze naar toe had gejaagd, in verband met die ongelukkige huizenhistorie — uit zijn verbijstering over dat alles brak een schaterlach naar boven — en hij lachte!, lachte om Rita, om Mary, om den huisbaas, den notaris, maar het meest lachte hij om zichzelf....

En terwijl Luuk, met zijn neus in 'n krant, wat verbaasd goedig meegrinnikte, dacht Jimmy, hoe wonderlijk toch het noodlot was. Nog geen drie weken geleden zat hij bij het haardvuur in de knusse kamer en de waarden van zijn genegenheid wogen tegen elkaar op, als kinderen op een wipplank.

»En toch lag hij zoo mooi Tusschen twee schelven hooi.«

Was hij maar niet zoo'n ezel geweest! Had hij zijn besluit maar gauwer genomen. Misschien dat dan....

En het was die onopgeloste mogelijkheid, waarmee hij zijn aan scherven geslagen ij delheid weer heel trachtte te lijmen.