EEN UITVINDING

William vloekte. Maar begon toch weer de draadjes te repareeren. Hij werkte tot den morgen en ging toen wat rusten.

In den middag betrok de lucht, er dreigde onweer. Juist toen in de verte de eerste donderslag rolde, hield een auto voor het huis stil. Grace, met het kind in haar arm, stapte uit. De jonge dokter zag, hoe de professor zijn dochter op de stoep tegemoet trad. Zij kuste haar vader en hield hem het kind voor. Toen hoorde William een vreeselijk lachen. Hij snelde het vertrek uit en de gang door. Bij de deur stonden de professor en Grace.

„Als je mijn vrouw of mijn kind behekst!" gilde William en greep den professor....

„Will, m'n jongen, ik ben het, hier is het teeken, Engel

en Boden van God, sta ons bij " zeide de professor, „hij

is in het kind."

„Will, o Will!" jammerde Grace, „het kind is zoo lastig, ze trappelt zoo, ik kan haar niet meer vasthouden."

Toen nam William het kind, zijn kind, en begon het te slaan, zóó te slaan als men een kindje van drie weken niet slaat. Grace verborg schreiend haar hoofd op haar vader's schouder.

„Laat hij toch ophouden, vader! O, o, mijn kleine, lieve meisje!" riep ze.

Het kind trapte wild om zich heen en verwondde met haar kleine scherpe nageltjes William's gezicht. Ze trapte niet meer als een kindje van drie weken; de booze geest in haar vocht om het bezit van haar lichaampje.

„Naar het laboratorium!" riep de professor, en met moeite het spartelende kind vasthoudende, volgden William en Grace den ouden professor.

De jonge dokter diende het kind, geholpen door zijn vrouw, een weinig aether toe. Het bezwijmde. Professor Sale zag het toestel na, hier en daar iets verbeterend.

„Help ons kind," smeekte Grace.

„Ja, ja," antwoordde haar man, „ik help haar."

Hij keek het vertrek rond naar de schaduw, maar zag