VILLA MORGENROOD

toen je me verpleegde. Toen keek je zoo zorgelijk niet. En dan de oude dag, lachte Til.

Ze stond op, nam mantel en hoed.

— Dag Gerard, zei ze en reikte hem de hand. — Hoe is 't, altijd nog boos? Of kunnen we als goede vrinden scheiden?

— Til. zei hij — beterschap met je. Je bent zwaar ziek. Maar je zal genezen. Kom maar gauw terug.

Jo deed Tilly uitgeleide. — 't Komt alles in orde, zei ze nog eens. 't Zijn maar kuren van Gerard. Hij doet het wel.

Til voelde een wrevel in zich opstijgen. Wat deed Jo dat nog te verzekeren? Het trof haar pijnlijk, waarom begreep ze niet dadelijk. Ze vond Jo bar veranderd, ouder was ze geworden, nu ja, maar ook veel bekrompener, dat merkte ze aan alles — zielig was ze bijna.

XVI

Gerard mokte nog altijd op Tilly, dat die nu ook zich bij de groote hoop schaarde, 't Wou er bij hem nog niet recht in. Ze was dan wel veranderd. Vroeger bracht ze heel goede dingen en ze had succes, wel niet overweldigend, maar ze kon tevreden zijn. Waarom zoo niet weer begonnen? Werkelijk, er was plaats voor iets goeds, als t maar werd aangepakt. Maar daarvoor scheen weinig lust te bestaan. Als hij eens optelde, wie werkelijk goede liedjes brachten, dan waren 't op de heele hoop, die zich artisten noemden, maar weinig heeren en nog minder dames. Vooral de dames schenen te speculeeren op de lage hartstochten van het publiek. Succes hadden ze, schitterend succes. Wat ze brachten was bijzaak, als 't maar de zinnen prikkelde. Wat had dat in 's hemels naam nog met kunst te maken, zij 't ook met de nederige cabaretkunst, die in haar wezen zeer goede kunst kon zijn. Als hij nog eens een cabaret kon inrichten naar zijn ideeën, 't zou gezien mogen worden en niemand zou beweren, dat er geen fijne kunst gegeven werd. Zoo als hij 't zich voorstelde! Maar bij 't voorstellen zou 't moeten blijven. Hij be-