648

DE EER VAN HET GESLACHT

zijn zijn eigen woorden. Hij verbeeldt zich dat hij een dichter is.

Hendrik: Een dichter! Omdat hij een poos geleden dat boekje met malle versjes uitgegeven heeft?! Wel god in den.... maar dat is voorbij! Dat hoort tot 't verleden! Praat me daar niet meer van. Daar héb ik ergernis genoeg van gehad en ik verkies er niet meer aan herinnerd te worden.

Amalia: Dacht u dan dat het voor hem ook tot het verleden behoorde?

Hendrik: Dus dat zotte gerijmel gaat nog altijd z'n gang! Wel godalle.... En daar verwaarloost hij z'n werk voor, dat hem een baantje belooft! Daar laat hij de kans voor loopen om 'n achtenswaardig man te worden, een gezeten burger.... een.... [hapt naar adem) Een dichter! mijn zoon een dichter! Dichters!.... hun kop vol van de maan en de sterren, maar geen hemd aan hun lijf en geen boter op hun boterham! [met de alleruiterste verachting) Dichters! Allemaal lapschwanzen!

Dick [oogt met welgevallen omlaag langs zijn breede, gespierde sportgestalte): En hoe verdomd ouwerwetsch! Wie kijkt er tegenwoordig nog naar versjes om?

Amalia: Als het maar waarachtige poëzie was! Maar dat zoogenaamde moderne gerijmel, zonder een zweem van vergeestelijking! Ik gruw ervan!

Dick [kwasi-schertsend): Gelukkig Papa, dat u maar één zoo'n achterlijken zoon hebt!

Hendrik: Goddank! [hoopvol, met iets vleiends) Als de andere 't me dan maar dubbel goed maakt! Ben je nu al tot 'n.... Kom, we moesten nu den knoop maar doorhakken. Jongen, je gooit een prachtkans weg als je 't niet doet, èn voor jezelf èn voor mij!

Dick [schouderophalend): Vooruit dan maar. U uw zin. Tweehonderd gulden is toch altijd meer dan niemendal.

Hendrik: Dus je besluit toch maar Prachtig! [in

z'n nopjes nu, gemoedelijk) En ik verzeker je: je maakt een schitterende kans. Want onder ons gezegd: je mededingers heb je niet al te zeer te duchten. We hebben 't bij de vorige