DE EER VAN HET GESLACHT
665
in diep-verheven zelf vergeten, alleenlijk hielden 't oog gericht op 't heil, waarvan de wijzen weten? (Hij zwijgt in afwachting.)
Amalia (naprevelend):.... het heil waarvan de wijzen weten.... dat is goéd, dat legt al dadelijk den wijsgeerigen ondergrond. Ook dat uitstekend gevonden «diepverheven», die eenheid-van-tegendeelen.... dat is waarlijk grootsch van allure.
Pieter: En vindt je ook dat «omzwalpt-van-licht« niet een bizondere vondst? Dat is gezièn nietwaar.... daar is visie in....
Amalia: Dat is visionnair!
Pieter: Juist Amalia, dat is het waarachtige woord. Maar ik zal verder gaan:
Wie zijn het die de paarse nachten van 's waereld's weedom, daavrend-diep, doorzinderd van de beursche klachten der armen, wier ellend' nooit sliep, doorvlamden met hun luistre prachten?
(zichzelf onderbrekend) Modern hè, dit? Gedurfd modern! (herhaalt met welbehagen:) doorzinderd van de beursche klachten.... En hoor je wel dien klankenrijkdom? A m a 1 i a: Vaneen buitengewone plastiek is deze strophe. Pieter: Ja nietwaar? En hóógst persoonlijk. Maar ook de volgende....
Wie zijn het aan wier zaal'ge handen de weelde ontsprong, die 't hart verzaadt, een fulpen stroom van offeranden, een helle golf van liefde-in-haat, waarvan de dorste harte' ontbranden?
Dat zijn d' in eeuwge trouw verknochten,
Johanna en de hooge Wil'm!
Hun grootheid laait uit duizle krochten
hun leve' is als een hémel-film,
waar liefde en trouw den haat bevochten.