672

BRIEVEN ZONDER ANTWOORD

er in dit leven zoo bitter weinig toe of men voor of achter woont! Je had den sleutel, en je deed de deur open, en je ging zoo in de deur staan, alsof je zeggen wilde: Zie zoo, nu ben ik thuis.

Ik stond buiten, iets lager dan jij, en ik moest tegen je opzien. Ik hield je hand even vast, en ik spotte: »Het meisje en de vrijer nemen afscheid.« Ik herinner me dat ik als jongen 's avonds naar huis loopend het machtig interessant vond om meiden en vrijers te zien, die afscheid namen. »Tot Saterdag«, zeiden die, of: »Nou, tot de volgende keer«. Dat

konden wij niet zeggen Ik vroeg alleen nog: »Vond je

het allemaal gek, wat ik gedaan heb en wat ik gezegd heb, m'n kind?« Het moet vrij poovertjes hebben geklonken, voor een vent van veertig jaar, die directeur is van een groote bankinstelling in Indië. Maar jij antwoordde heel rustig: »Neen, gek was het niet.« En weer zag ik je oogen, die naar mij keken en glinsterden alsof ze vochtig waren. Boven hoorden we een deur gaan, iemand liep daar over de gang. »Mevrouw de weduwe is nog op,« zeide ik. »Ik denk dat zij zich verwondert over dat lange afscheid aan de deur,« merkte jij op. Toen begreep ik dat we toch geen meid en een vrijer waren, die eikaars hand nog eens vijf minuten extra kunnen vasthouden. En ik ging heen. Ik keek je nog eens aan in dat halve licht van een lantaarn, die wat verder stond, ik dronk je beeld in alsof het een kelk van den heerlijksten wijn was. Zoo liep het naar binnen. Ik nam mijn hoed af: «Vaarwel, meesterke!« En ik ging heen. Ik nam ergens een taxi, ik haalde de laatste tram naar Haarlem. En ik was gelukkig, m'n kind, heusch waar, ik was gelukkig. Vaarwel, meesterke!

Mei 192 ..

Ik schrijf deze brieven alleen nog maar voor mezelf, omdat ik je niet vergeten kan, en omdat ik je niet vergeten wil. Wat is er nu stommer dan vergeten! Ik denk iederen dag nog aan je. Soms, 's morgens in mijn kantoor, gaat de eene bezoeker weg, en voordat de volgende binnenkomt is er even een pauze. En dan denk ik aan jou. Ik kijk op de