BRIEVEN ZONDER ANTWOORD

687

Maar aan het ontbijt was hij gelijkmatig en welgemoed, een man die zich verzoend heeft met dit bestaan. Zoo ver ben ik nog niet, dacht ik met afgunst. En hoeveel gemakkelijker moest het mij vallen. Wanneer ik maar niet zoo'n opstandige dwaas was.

We wandelden 's morgens samen een deel van de tuinen door — tuinen noemen ze dat, maar het zijn bosschen, meesterke! — naar een nieuw stuk, dat in ontginning wordt gebracht.

Het was heel prettig om daar zoo rustig te loopen door die stille, regelmatige bosschen van rubberboomen. De cups hingen nog aan het onderste punt van de schuine groeve, waaruit de boomen bloeden. Het witte sap drupt heel langzaam naar omlaag. Hier en daar waren de tappers en tapsters de cups al aan het ophalen. Wanneer ik zoo in de cultures van Indië rondwandel, voel ik mij altijd zeer »aan de bron van alle dingen«. Dan zou ik graag planter willen zijn, in plaats van bankdirecteur. Want die Romeinsche Keizer mocht dan al zeggen, dat geld niet stonk, maar vies is het toch wel eens, meestertje! Frans Hovink wandelde naast mij, dik en heel tevreden in zijn toetoepjas, met den kraag altijd open. We kwamen aan het nieuwe stuk; daar waren ze aan het branden en hakken om het oerbosch plaats te doen maken voor nieuwen heveaaanplant. Groote ploegen Bantammers werkten daar onder toezicht van hun mandoers en met een enkelen Europeeschen employé, die de supervisie hield. Het was er warm, zelfs die kerels zweetten in hun horizontaal gestreepte truien, zoodat velen die hadden uitgetrokken; en in het fejle licht van de stijgende zon glommen hun bruine torso's. Er klonk geklop en gehak, soms schreeuwde een mandoer iets hards, en soms was er de kreet van een vogel, die opgejaagd scheen door het lawaai der menschen. Heel langzaam zag men het oerwoud veranderen in mooi glad terrein, en »over zes jaren tappen we hier ook van dat witte goedje, waarvan de autobanden gebakken worden«, zei Frans voldaan.

We liepen terug, en als een voortzetting van mijn ge-